Brand en herstel

De benaming Kloosterstraat herinnert nog aan de ligging van de machtige Sint-Michielsabdij waarvan de gebouwen volledige verdwenen in de loop van de eerste decennia van de achttiende eeuw. Zij maakte deel uit van de norbertijnenorde. 

De eerste gemeenschap van norbertijnen werd in 1121 gesticht door de H. Norbertus van Prémontré (ca. 1080- 1134). Antwerpen speelde een centrale rol in de prille geschiedenis van de premonstratenzerorde. Het was namelijk de stichter zelf die door prediking in de Scheldestad de ketterse opvattingen van de volgelingen van Tanchelm kwam bestrijden. Deze afvallige, die in Zeeland werd geboren en in 1115 in Antwerpen om het leven werd gebracht, betwistte de sacramentenleer en werd er van verdacht het dogma van de Waarachtige Aanwezigheid van Christus in het H. Eucharistie te betwijfelen. Door deze strijd verkreeg de ordestichter de eretitel “apostel van Antwerpen” en wordt hij nog steeds als eucharistische heilige vereerd.

De situering van de abdij aan de boorden van de Schelde maakte dat een brand, die in 1620 in de abdijkerk woedde, uiteindelijk met rivierwater kon worden geblust. De gevolgen waren niettemin desastreus. Abt Mattheus van Iersel of Irsselius (1614-1629) zorgde voor de herinrichting van het gebouw na deze bijzonder onfortuinlijke gebeurtenis. Vanzelfsprekend stond het herstel van de opluistering van het hoogaltaar als liturgisch middelpunt van de kerk hierbij centraal. De blikvanger van dit portiekretabel was een schilderij met de voorstelling van de Aanbidding door de Koningen dat rond 1624 bij de ‘Antwerpse Apelles’, Peter Paul Rubens, werd besteld.

Rubens en de abdij

Naast zijn toonaangevende reputatie op het vlak van de altaaropluistering was de schilder bovendien geen onbekende voor de abdijgemeenschap. Zowel de moeder van de kunstenaar (1608) als zijn oudere broer (1611) kregen een laatste rustplaats in de abdijkerk. Deze graven situeerden zich in de buurt van het sacramentsaltaar waarop een ander altaarstuk van de schilder prijkte. Dit werk, dat Rubens oorspronkelijk voor de Romeinse Santa Maria in Vallicellakerk schilderde maar dat door de opdrachtgevers afgewezen werd, werd door de kunstenaar na zijn terugkeer uit Italië ter nagedachtenis van zijn overleden moeder aan de Sint-Michielsabdij geschonken. Rubens zelf trouwde er bovendien in 1609 met zijn eerste echtgenote, Isabella Brant.

De kostprijs van het indrukwekkende tafereel met monumentale afmetingen (447 x 336 cm) bedroeg niet minder dan 1500 gulden. Zij werden in twee schijven betaald, op 23 december 1624 en op 29 augustus 1626. Wellicht was het geen toeval dat de opdracht geplaatst werd precies in het jaar dat de abdij, die in 1124 gesticht werd, zijn vijfhonderdjarige bestaan vierde.

Abt Mattheus Isselius, Peter Paul Rubens, (1624), Statens Museum Kopenhagen, CC0
Abt Mattheus Isselius, Peter Paul Rubens, (1624), Statens Museum Kopenhagen, CC0

Rubens vereeuwigde ook opdrachtgever abt Irsselius in een (epitaaf)portret dat nu in het Statens Museum te Kopenhagen wordt bewaard. De abt wordt knielend afgebeeld, terwijl hij in gebed zijn ogen richt op iets wat zich buiten het schilderij, aan de rechterkant ervan, lijkt af te spelen. Het is een voorstelling die zich in compositorisch opzicht geheel in de traditie van de stichterportretten op altaarstukken inschrijft. Het grote verschil in dit geval is dat de compositie geen deel uitmaakt van de geschonken afbeelding. Het portret kreeg een plaats op een pijler aan de linkerzijde van het hoogaltaar. Hans Vlieghe wees voor het eerst op het visuele en inhoudelijke verband tussen het epitaafportret en het altaarstuk: de overste richt de blik in eeuwigdurende aanbidding op het tafereel dat zich op het door hem geschonken schilderij ‘afspeelt’: de Aanbidding door de Koningen van de mens geworden Zoon van God.

Interieur van de abdij, H. Causé, 1694 (uit: Acta Sanctorum, junii, tomus primus, 1695, p.946, collectie Stadsbibliotheek Antwerpen)
Interieur van de abdij, H. Causé, 1694 (uit: Acta Sanctorum, junii, tomus primus, 1695, p.946, collectie Stadsbibliotheek Antwerpen) 

De gravure van het interieur van de voormalige abdijkerk door Henri Causé (1648-1699) gunt ons helaas geen blik op het retabel. Het zicht wordt ons ontnomen door het doksaal vooraan in de kerk, dat het publieke deel van de kerk van het private scheidt. De ruimte achter het doksaal, waar zich het hoofdaltaar bevindt, is voorbehouden voor het vieren van de liturgie en de koordiensten door de kloostergemeenschap. Hier stond dus ook het koorgestoelte opgesteld. De ruimte voor het doksaal is het publieke deel van het kerkgebouw met de altaren waaraan vieringen voor de leken plaatsvonden.