Christus is aan een zuil gebonden en wordt door drie beulen tot bloedens toe afgeranseld. Een moor plaatst zijn voet tegen Christus' kuit om hem te doen struikelen. Een vierde man kijkt grijnzend toe. Dit passietafereel maakt deel uit van de reeks van 'De vijftien mysteries van de rozenkrans' waarin het fungeert als een van de Zeven Weeën van de Heilige Maagd. Het ontstaan van de reeks hangt samen met de devotie voor het mariale 'rozenkrans'-gebed, een devotie die vanouds door de Dominicanen werd gepropageerd, en in het kader van de contrareformatie een nieuwe impuls kreeg. Het initiatief voor het vervaardigen van de reeks ging uit van het Rozenkransbroederschap van de Sint-Pauluskerk, dat een beroep deed op financiële bijdragen van meerdere weldoeners. De omvangrijke opdracht werd verdeeld over elf schilders, waaronder naast Rubens ook Van Dyck en Jordaens. Rubens' werk werd betaald door de rijke koopman Louis Clarisse.
De compositie van Rubens' 'Geseling' sluit aan bij de enigszins archaïsche kenmerken van de reeks: het zijn taferelen met een beperkt aantal grote figuren die krap in de lijst zijn afgebeeld en de voorgrond geheel vullen. Als datering wordt algemeen 1617 aangenomen. Men heeft zelfs gemeend dat deze datum vaststond wegens het voorkomen van dit jaartal op een van de luiken die in de 19de eeuw waren vervaardigd ter bescherming van Rubens' paneel.
Het schilderij werd uit de kerk weggehaald door de Fransen in 1794 en naar Parijs overgebracht; het kwam terug naar Antwerpen in 1815 en werd een jaar later weer in de kerk geplaatst.
Een voorbereidende olieverfschets wordt bewaard in het Museum voor Schone Kunsten in Gent.