Jacob van Oost I, Het schildersatelier, Groeningemuseum, Brugge

Ondanks de artistieke verschuivingen die men ten opzichte van de renaissance kan waarnemen, werken barokke kunstenaars veelal in het kader van reeds bestaande verbanden en structuren. Gilden en ambachten reguleren het vak. Hofkunstenaars weten aan deze strikte regelgeving te ontkomen, maar zijn gebonden aan de wispelturigheid van de vorst. Ook het schildersvak zelf wordt beheerst door allerlei regels die al van in de opleiding worden aangeleerd. Daartoe behoort de kennis over eigenschappen en onverenigbaarheden van pigmenten en bindmiddelen en de routine van het modeltekenen, waardoor men uiteindelijk zelf een compositie (een inventie) kan maken. Bovendien moet de jonge kunstenaar kiezen tussen verschillende mogelijkheden om een schilderij stelselmatig af te werken door het paneel of doek van een grondlaag te voorzien, de compositie vervolgens te onderschilderen (doodverven), op te schilderen en te retoucheren. Behalve door de atelierpraktijk vinden jonge kunstenaars ook een leidraad in traktaten, zoals Den grondt der edel vry schilder-Const in het beroemde Het Schilder-boeck van Karel van Mander (1604).

Nico van Hout 

CC BY (Creative Commons 4.0)

 

Literatuur:

  • Karel van Mander, Het Schilder-boeck. Zie: http://www.dbnl.org/tekst/mand001schi01_01/
  • Erma Hermens (ed.), Looking through Paintings. The study of painting, techniques and materials in support of art historical research, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, De Prom 1998.
  • Nico Van Hout, On dead colour, Antwerp Royal Museum Annual 2008.
  • Nico Van Hout en Arnout Balis, Rubens Doorgelicht. Meekijken over de schouder van een virtuoos, Ludion/Kmska 2010. (Rubens Unveiled. Notes on the Master's Painting Technique, Ludion/KMSKA 2012)
Date