Kort na de dood van Jan I Moretus (in 1610) bestelde zijn echtgenote, Martina Plantijn, dochter van Christoffel Plantijn, bij Rubens een triptiek die als epitaaf zou dienen voor het graf van beide echtelieden in de kathedraal. Rubens werkte er wellicht aan in 1611 of 1612; in elk geval kan men aannemen dat de epitaaftriptiek in 1612 was voltooid, want toen betaalde Jans zoon, Balthazar I Moretus, Rubens 600 gulden voor zijn werk.
Het centrale gedeelte toont 'De Verrijzenis van Christus'. Op de binnenzijden van de luiken zijn de patroonheiligen van de overledene en de opdrachtgeefster uitgebeeld: Johannes de Doper en de Heilige Martina. De buitenluiken zijn voorzien van twee in grisaille geschilderde engelen met deurringen in de hand, die als het ware klaarstaan om de luiken te open. Zij verwijzen naar de engelen die op paasmorgen bij het lege graf van Christus werden aangetroffen, maar zijn evenzeer de wachters aan de poorten van het paradijs waartoe de overledenen hopen toegang te krijgen. De triptiek was bekroond met een ovaal portret van Jan I Moretus.
Opmerkelijk in de triptiek zijn de klassiek geïnspireerde elementen: zowel de figuur de Heilige Martina als de engelen sluiten zeer dicht aan bij bekende antieke beelden.
In 1794 werd het centrale paneel door de Fransen uit de kerk weggehaald en naar Parijs gezonden, terwijl de luiken waarschijnlijk in Antwerpen bleven. In 1820 werd de triptiek in de kathedraal heropgericht.
(Bron: www.rubensonline.be)