De dode Christus ligt op een lijkwade die op een paar korenschoven is gelegd. Hij ligt half op de schoot van zijn diepbedroefde moeder terwijl zijn uitgestrekte rechterarm, verwijzend naar zijn houding aan het kruis, ondersteund wordt door een rouwende Maria Magdalena. Johannes de Evangelist staat Maria bij. De drie wenende en treurende vrouwen zijn te identificeren als Maria Cleophas, Maria Josef en Maria Salomé. Allerlei voorwerpen op de voorgrond verwijzen naar de kruisdood (de kruisnagels, de tang en de klauwhamer), de wassing van het dode lichaam (het wasbekken, de emmer, de spons en de handdoek) en de zalving (de doos en de zalfpot).
Zoals in vele andere werken toont Rubens zich hier een meester in de weergave van de gemoedsexpressie. Alle figuren zijn diep bedroefd, maar toch drukken ze hun verdriet elk op een andere manier uit. Samen met de aandacht voor de 'realistische' details die verwijzen naar de passie, de wassing en de zalving, vergemakkelijkt dit voor de gelovige, bij het bidden of mediteren, de mogelijkheid tot inleving in het lijdensverhaal. Een dergelijke inleving was precies een van de bedoelingen van de contrareformatorische schilderkunst. Over de oorspronkelijke bestemming van het schilderij weet men niets, maar gezien de bescheiden afmetingen was het waarschijnlijk een kabinetstuk. In het Kunsthistorisches Museum te Wenen wordt een gesigneerde en 1614 gedateerd variante bewaard. Een grotere versie bevindt zich in de verzameling van de prins van Liechtenstein te Vaduz.
(Bron: www.rubensonline.be)